Al jarenlang is er discussie over de vraag of bij de schadeloosstelling van een verzekerd goed rekening moet worden gehouden met slijtage. Bij gebrek aan een wettelijke basis schommelde deze materie mee met de rechtspraak van het Hof van Cassatie. Inmiddels is deze kwestie geregeld in artikel 6.38 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek, dat op 1 januari 2025 in werking is getreden. Dit artikel maakt een onderscheid tussen het geval waarin het goed volledig is vernietigd (aftrek van slijtage) en het geval waarin het goed beschadigd is (geen aftrek van slijtage).
Of er al dan niet rekening moet worden gehouden met slijtage bij de vergoeding van schade aan goederen is een discussie die de rechtspraak al lange tijd bezighoudt.
Voor de inwerkingtreding van het nieuwe Burgerlijk Wetboek bestond er immers geen wettelijke basis die deze materie regelde, waardoor de beoordeling werd overgelaten aan de soevereine appreciatie van de rechtbanken. Aan hen werden twee op het principe van volledige schadeloosstelling gebaseerde standpunten voorgelegd:
Het Hof van Cassatie heeft zich herhaaldelijk moeten uitspreken over deze problematiek.
1. In een arrest van 11 februari 20161, bevestigd bij arrest van 5 oktober 20182, heeft het Hof van Cassatie geoordeeld dat in het geval waarin het goed is vernietigd, de schadevergoeding overeenkomt met de vervangingswaarde, wat gelijk is aan de werkelijke waarde, verminderd met de slijtage:
” Bij schade aan een goed dat hem toebehoort, heeft de benadeelde recht op de vervangingswaarde van het vernietigde goed. De vervangingswaarde is het bedrag dat nodig is om een gelijkaardig goed aan te schaffen. De vervangingswaarde is gelijk aan de werkelijke waarde van het vernietigde goed.
Het middel dat stelt dat de benadeelde recht heeft op een schadevergoeding berekend op basis van de nieuwwaarde van het beschadigde goed wanneer hij geen gelijkaardig goed met eenzelfde graad van slijtage kan aanschaffen, faalt in rechte. ” (arrêt de 2016 | vrije vertaling)
2. In een principieel arrest van 17 september 2020, uitgesproken in voltallige zitting3 en bevestigd bij een arrest van 20224, heeft het Hof van Cassatie geoordeeld dat wanneer het goed beschadigd is, de schadevergoeding overeenkomt met de herstelkosten, zonder aftrek van slijtage.
” Degene van wie een goed is beschadigd door een onrechtmatige daad, heeft recht op het herstel van zijn vermogen door het goed terug te brengen in de staat waarin het zich bevond vóór die daad. In de regel kan de benadeelde dus het bedrag vorderen dat nodig is om het goed te laten herstellen, zonder dat dit bedrag kan worden verminderd wegens de slijtage van het beschadigde goed. (…) “
3. Er bestond dus een onderscheid naargelang het verzekerd goed “slechts” beschadigd of vernietigd was. In een arrest van 27 juni 20245 lijkt het Hof van Cassatie, Nederlandstalige kamer, echter op het eerste gezicht een koerswijziging in de rechtspraak te hebben doorgevoerd en het regime dat van toepassing is bij een beschadigd goed te hebben uitgebreid naar een vernietigd goed: in beide gevallen hoeft er geen rekening te worden gehouden met slijtage.
” Degene van wie een goed is beschadigd door een onrechtmatige daad, heeft recht op het herstel van zijn vermogen door het goed terug te brengen in de staat waarin het zich bevond vóór die daad.
Bijgevolg kan de benadeelde het bedrag vorderen dat nodig is om het goed te laten herstellen of vervangen, zonder dat dit bedrag kan worden verminderd wegens de slijtage van het beschadigde of vernietigde goed.
De politierechter die de schade aan een vernietigd goed bepaalt op basis van de nieuwwaarde en meent dat er steeds rekening moet worden gehouden met de verbetering van nieuw ten opzichte van oud, en dus een aftrek voor slijtage of gebruik toepast en op die grond de vordering van de eiseres verwerpt, schendt de artikelen 1382 en 1383 van het oud Burgerlijk Wetboek. “
Artikel 6.38 van het Burgerlijk Wetboek, ingevoerd bij de wet van 7 februari 2024 houdende boek 6 “Buitencontractuele aansprakelijkheid” van het Burgerlijk Wetboek6, betreffende schade aan goederen, bevestigt het principieel arrest van 17 september 2020 en regelt voortaan de problematiek van de slijtage, zij het zonder deze expliciet te vermelden.
Krachtens deze bepaling:
“In geval van beschadiging van een zaak heeft de benadeelde recht op vergoeding van de kosten van het herstel ervan. Indien deze kosten hoger zijn dan de kosten van vervanging van de zaak door een zaak met dezelfde kenmerken, is de vergoeding beperkt tot het bedrag van deze laatste. De benadeelde heeft ook recht op vergoeding van de eventuele waardevermindering van de zaak na het herstel ervan.
In geval van tenietgaan van de zaak of wanneer het herstel ervan niet mogelijk is, heeft de benadeelde recht op vergoeding van de kosten die nodig zijn voor vervanging van de zaak door een zaak met dezelfde kenmerken die dezelfde functies vervult.“
Deze bepaling maakt dus een onderscheid tussen twee situaties:
Zoals uiteengezet, heeft het Hof van Cassatie zich de afgelopen jaren herhaaldelijk moeten uitspreken over de kwestie van vetusteit.
Op basis van de huidige stand van zaken en haar laatste arrest uit 2024 lijkt het Hof van Cassatie te oordelen dat er, zowel in het geval van een beschadigd als van een vernietigd goed, geen rekening moet worden gehouden met slijtage.
Artikel 6.38 van het Burgerlijk Wetboek staat dus in contrast met deze rechtspraak, aangezien het:
Artikel 6.38 van het Burgerlijk Wetboek is echter alleen van toepassing op feiten die aansprakelijkheid teweegbrengen, en zich na 1 januari 2025 voordoen. Men zal dus nog enige tijd rekening moeten houden met de veranderende rechtspraak van het Hof van Cassatie.