fbpx

Imprevisie en quasi-immuniteit

De imprevisieleer herbekeken

Met de invoering van boek 5 van het Burgerlijk Wetboek is er een nieuwe dynamiek in contractuele relaties ontstaan. De imprevisieleer biedt een uitweg bij onvoorziene omstandigheden. De afschaffing van de quasi-immuniteit van uitvoeringsagenten zorgt voor nieuwe uitdagingen. Ontdek hoe deze wijzigingen invloed kunnen hebben op uw overeenkomsten en welke stappen u nu moet ondernemen om uw juridische positie te versterken.

Imprevisie wettelijke geregeld

Wanneer partijen beslissen om samen te werken, sluiten ze in de regel een overeenkomst waarin allerhande zaken geregeld en geschreven worden. Partijen zijn gebonden om de verbintenissen die voorvloeien uit deze overeenkomst correct en tijdig uit te voeren. Dit is het zogenaamde ‘pacta sunt servanda’-principe. In geval dat een partij de afgesproken verplichtingen niet zou nakomen, kan deze aansprakelijk gesteld worden en gehouden zijn tot het betalen van een schadevergoeding.

Ondanks dat alles grondig en uitgebreid in een overeenkomst geregeld wordt, kunnen er zich toch onvoorziene omstandigheden voordoen, onafhankelijk van de wil van de partijen, die de uitvoering van de overeenkomst bijzonder moeilijk of zwaar maken voor de schuldenaar. Het contractueel evenwicht is verstoord. Daarvoor zou de imprevisieleer een oplossing kunnen bieden. Met de inwerkingtreding van het boek 5 van het Nieuwe Burgerlijke Wetboek op 1 januari 2023 is er ook een wettelijke verankering voorzien voor deze rechtsfiguur, namelijk in artikel 5.74 BW.

Het begrip ‘imprevisie’

De imprevisieleer houdt in dat een rechter een overeenkomst kan ontbinden, of de voorwaarden ervan kan aanpassen, wanneer zich na het aangaan ervan onvoorziene en ontoerekenbare omstandigheden voordoen die het evenwicht dat er bij het sluiten van de overeenkomst was zodanig verstoren dat de prestatie van de schuldenaar van een bepaalde verbintenis misschien niet onmogelijk wordt, maar wel onredelijk verzwaard wordt.

Het uitgangspunt blijft dat overeenkomsten partijen tot wet strekken en dat afwijkingen van dat principe de uitzondering moeten zijn en blijven, maar voor uitzonderlijke omstandigheden wordt dus nu wel bij wet een opening gecreëerd.

Let op, imprevisie is verschillend van overmacht. Overmacht kan men inroepen bij omstandigheden die de uitvoering van de overeenkomst effectief onmogelijk maken. Dit gaat dus nog een stapje verder dan imprevisie, waar de uitvoering van de overeenkomst nog mogelijk is, maar onredelijk bezwaard voor de schuldenaar.

Voorwaarden en gevolgen

Om imprevisie te kunnen inroepen, moeten enkele voorwaarden cumulatief vervuld zijn: (1) een verandering van omstandigheden maakt de uitvoering van het contract buitensporig bezwarend, dermate dat de uitvoering ervan redelijkerwijze niet langer kan worden geëist; (2) de verandering was onvoorzienbaar bij de contractsluiting; (3) de verandering is ontoerekenbaar aan de schuldenaar; (4) de schuldenaar heeft dit risico niet voor zijn rekening genomen en (5) de wet noch het contract sluit die mogelijkheid uit.

Als aan de voorwaarden is voldaan en dus beroep kan worden gedaan op imprevisie, is er een mogelijkheid tot heronderhandelen van de overeenkomst. De schuldenaar kan aan de schuldeiser vragen om de overeenkomst aan te passen of zelfs te beëindigen. Worst case scenario, indien partijen het niet eens raken omtrent de bepaalde aanpassingen, dan kan de meest gerede partij naar de rechter stappen (art. 5.74, lid 4 BW).

De rechter kan twee zaken beslissen op verzoek van de partijen. De rechter kan de overeenkomst aanpassen om het in overeenstemming te brengen met hetgeen de partijen redelijkerwijze zouden zijn overeengekomen indien zij rekening hadden gehouden met de verandering van omstandigheden. De rechter kan de overeenkomst eventueel ook geheel of gedeeltelijk beëindigen.
In tussentijd, tijdens de onderhandelingen of tijdens eventueel een procedure moet de overeenkomst in principe wel verder uitgevoerd worden (art. 5.74, lid 3 BW), abstractie gemaakt van mogelijks een tussenkomst van de kort geding rechter.

Quasi-immuniteit van uitvoeringsagenten

Door een recente wijziging in het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht (boek 6 Burgerlijk Wetboek) is het opletten geblazen voor de uitvoeringsagenten. Vanaf 1 januari 2025 bestaat de quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent niet meer. Een hoofdopdrachtgever zal voortaan de uitvoeringsagent van zijn medecontractant rechtstreeks kunnen aanspreken.

Door de afschaffing van de quasi-immuniteit loopt de uitvoeringsagent veel meer risico. Echter, artikel 6.1 Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de nieuwe regeling van aanvullend recht is. Partijen kunnen dus afwijken van deze wettelijke regeling, in de ene dan wel de andere richting trouwens, mits dit desgevallend contractueel te regelen, in een nieuwe overeenkomst of mits een aanpassing van eventueel reeds bestaande overeenkomsten.

Ook overeenkomsten gesloten vóór 1 januari 2025, vallen onder de nieuwe regeling van artikel 6.3 Burgerlijk Wetboek, zowel deze tussen opdrachtgever en (rechtstreekse) uitvoering, zowel als deze tussen die laatste en de uitvoeringsagent waar beroep op wat gedaan. Maar de draagwijdte van die overeenkomsten kan daardoor uiteraard fundamenteel anders worden. Dit zou dus een reden kunnen zijn om die bestaande open te breken en te her-negotiëren en waar nodig aan te passen. En voor zo’n gevallen zou de imprevisieleer mogelijks de grondslag kunnen zijn.

De wetswijziging die de quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent afschaft kan zorgen voor een contractueel onevenwicht in bestaande overeenkomsten, veelal wellicht in het nadeel van de uitvoeringsagent. Zijn verantwoordelijkheden en mogelijke aansprakelijkheden dreigen in één keer substantieel groter te worden. De uitvoeringsagent zal nu immers door de medecontractant van zijn opdrachtgever ook rechtstreeks aangesproken kunnen worden, terwijl dat desgevallend wellicht niet de idee was bij aanvang van zijn samenwerking met zijn opdrachtgever, laat staan dat dit verwacht kon worden.

Er is in de nieuwe wettelijke regeling geen uitsluiting van heronderhandeling van de overeenkomst voorzien . De nieuwe regeling is zoals gezegd bovendien van aanvullend recht, en kan dus contactueel anders ingevuld worden, meer evenwichtig (art. 6.1 Burgerlijk Wetboek). Indien de overeenkomst tussen de directe opdrachtgever en de uitvoeringsagent onder de toepassing van boek 5 van het Burgerlijk Wetboek valt, kan aldus gepoogd worden een heronderhandeling te bekomen, eventueel aanpassingen via een rechter, op grond van artikel 5.74 BW, de imprevisie.

Margaux Clarysse